Een oud chassidisch verhaal vertelt ons het volgende. Een oude vrouw zoekt haar rabbi op om hem haar moeilijkheden met haar man voor te leggen. De rabbi luister geduldig en aandachtig. Als ze uitgesproken is en hem vol verwachting aankijkt, verzinkt hij in gepeins. Na enige tijd kijkt hij op en zegt: ‘Vrouw, ik heb goed naar je geluisterd en ik vind dat je gelijk hebt’.
De vrouw voelt zich begrepen en gesteund en gaat opgelucht naar huis waar zij haar man vertelt wat de rabbi heeft gezegd. Dat wordt de man te machtig! Hij snelt naar de rabbi om hem zijn verhaal te vertellen. De rabbi luistert geduldig en aandachtig. Als de man uitgesproken is, verzinkt hij in gepeins. Na enige tijd kijkt hij op en zegt: ‘Man, ik heb goed naar je geluisterd en ik vind dat je gelijk hebt’.
De man voelt zich begrepen en gesteund en gaat opgelucht naar huis. De leerling van de rabbi is van beide gesprekken getuige geweest. Verbaasd zegt hij tegen zijn leermeester: ‘Maar hoe kan dat nu? U zegt tegen de vrouw dat zij gelijk heeft en u zegt tegen de man dat hij gelijk heeft, dat kan toch niet?’ De rabbi luistert aandachtig naar zijn leerling en verzinkt in gepeins. Dan zegt hij: ‘Ik heb goed naar je geluisterd, en jij hebt ook gelijk’. [1]
[1] Uit: Praag, Ph.H. van (red), H.M. van Praag-van Asperen, Handboek supervisie en intervisie. Derde herziene druk, Leusden, 2000.